Oma Wies, de kunstenaarsjuf die altijd vragen stelt
Op de lagere school sloot de meester Wies Noest regelmatig op in een hok. Te dom om moeite voor te doen, oordeelde hij. In die ruimte, die al snel haar toevluchtsoord werd, verzon ze 66 spelletjes met uit haar hoofd getrokken haren. Dom? Integendeel, leerde de nu 77-jarige kunstenaar, juf, moeder en oma in de loop van haar leven. Niet voor niets huren scholen en bedrijven haar graag in om haar eigenzinnige visie op onderwijs én leven te delen. Die dankt ze paradoxaal genoeg aan die lange dagen in dat hok met dat ene kleine raampje. “Ik ben daar mezelf geworden.”
Spinnenwebben vangen de ochtendzon in de tuin van Wies Noest. Het is een afgeschermd stuk groen achter haar huis aan de Monnikebildtdijk in Oudebildtzijl, bestaande uit twee verbouwde dijkwoningen. In ieder web zit prachtig centraal zijn schepper. Gouden symmetrie in een tuin waar verder een rommelig karakter overheerst, want Wies laat de dingen komen zoals ze komen.
Niet alleen in de tuin, ook in de opblaasbare objecten van textiel die ze maakt. In het hele leven, eigenlijk. Zo kan het zomaar gebeuren dat ze ineens een heel stuk uit een zorgvuldig genaaid, reusachtig werk knipt dat ze eigenlijk al als ‘klaar’ had bestempeld. Omdat het object, eenmaal opgeblazen, “niks aan” blijkt te zijn. Omdat het zo voelt. En ja, dan heb je soms een probleem, want hoe moet de boel dan weer aan elkaar? Gelukkig dan voor Wies dat haar lijfspreuk luidt “moeilijk is leuk”. “Wie wil er nou een makkelijke puzzel maken?” Na twee, drie nachten slapen komt het antwoord vanzelf en is haar kunstwerk alsnog naar tevredenheid.
Of kunstwerk, dat woord zou ze zelf niet zo snel gebruiken. Net als ‘kunstenaar’, of zelfs ‘visual artist’, zoals op haar website staat. “Je moet jezelf naar buiten toe als iets presenteren, dus dan maar kunstenaar, maar ik vind het een rare term, een leeggelopen woord. ‘Kunst maken’ is niet mijn streven, de werken zijn gewoon een resultaat van wat ik doe.” Ze vindt het lastig om aan potentiële opdrachtgevers uit te leggen wat ‘het plan’ is. “Omdat ik geen plan wíl hebben.” Om toch te kunnen laten zien wat ze doet is ze momenteel bezig met het maken van een documentaire, samen met filmmaker Johanneke Dijkstra.
Niettemin is de textielkunst die ze sinds 2014 maakt al op vele plekken te zien geweest, zoals in het Groninger Museum en vier keer op Oerol, maar ook in het buitenland, tot en met de poolcirkel aan toe. Dat was op het ijs, tijdens het winterfeest van de Lappen. Momenteel exposeert ze dicht bij huis, in de Aerden Plaats in Oudebildtzijl, tot en met 2 oktober.
Ze zet dan enorme, kleurrijke, opgeblazen en van binnenuit verlichte objecten in de betreffende ruimte, soms binnen, soms buiten, allemaal met als doel te laten zien dat niets hetzelfde blijft. Dat je, door iets toe te voegen of weg te laten, één en dezelfde omgeving totaal anders kunt gaan beschouwen. “Mijzelf in verwarring brengen en daaruit voortkomend ook anderen”, licht ze toe. Als de toeschouwer vaste denkkaders tegen het licht houdt, is Wies blij.
“Hoe bedoel je?” “Waarom denk je dat?” “Is dat wel echt zo?” Het zijn vragen die zowel leerlingen als zoon, dochter en kleinkinderen bekend in de oren zullen klinken. “Meer vragen stellen dan antwoorden geven, dat is mijn taak.” Als docente ‘Kunst en Educatie’ en later ‘Communication Multimedia & Design’ werkte ze van 1987 tot 2012 op de Leeuwarder hogeschool NHL. Ook daar was het haar voornaamste streven om studenten te helpen antwoorden te vinden op hun eigen vragen, maar ook om ze weer in contact te brengen met het gevoel van spelen. “Zo bén ik.”
Deze visie op onderwijs, maar eigenlijk op het hele leven, maakt dat ze met regelmaat wordt ingehuurd door scholen en bedrijven door het hele land voor lezingen of workshops. “Ik wil laten zien dat het leren nooit ophoudt, en dat je zo idioot veel kunt als je maar blijft vragen en spelen. En dat spelen net zo serieus als luchtig is.” Om die reden laat ze volwassen mannen in pak gerust met roze bollen knutselen, of studenten verstoppertje spelen in het lokaal.
Toen ze in 2012 met pensioen was realiseerde ze zich: “Ik verveel me rot!” Ze meldde zich bij OBS Oudebildtzijl, de basisschool waar haar kleinkinderen op zaten, met de vraag of ze iets kon doen. “Ze vroegen of ik de kinderen wegwijs kon maken op de iPad. Ik had daar nog nooit mee gewerkt, maar samen zijn we het gaan ontdekken”, vertelt ze. “En zij hebben het míj geleerd!” Door haar inmiddels jarenlange werk op de basisschool kennen vele Ouwesylster kinderen, jongvolwassenen en hun ouders haar als Oma Wies, de juf die altijd vragen stelt.
Wies voor de klas, wie had dat gedacht. Zij zelf vroeger in elk geval niet, haar schoolmeester al helemaal niet. In een klas met 63 kinderen zette hij haar steevast achterin. Waar ze vandaag de dag wellicht als beelddenker herkend zou worden, heette dat vroeger gewoon dom. Tenminste, wel bij deze onderwijzer in het Brabantse dorp waar Wies opgroeide. “Hij noemde me Opoe Noest, op een gekscherende manier. Stelde hij een vraag dan sloeg hij mij over: Opoe Noest weet ‘t toch niet.”
De meester stuurde haar met regelmaat naar het kaartenhok, waar de landkaarten werden bewaard. Daar trok ze dan een haar uit haar achterhoofd en begon ermee te spelen. “De kunst werd om in dat hok te blijven, zodat hij me vergat. Dat hok werd mijn veilige plek.” Er waren vele therapiesessies nodig voordat de volwassen Wies kon geloven dat ze níet ten diepste toch dom was, of niet de moeite waard. Dat ze zelfs zo creatief was dat ze 66 spelletjes met een haar kon verzinnen. Voor afsluiting ging ze terug naar het schoolgebouw, waar ze ter plekke ziek werd en brakend op het schoolplein neerviel. “Helemaal uitgeput keek ik naar dat raampje van het kaartenhok. En ik voelde meteen weer de rust en tevredenheid die ik daar altijd had gevoeld.”
Haar zelfbeeld van Opoe Noest die niks kon en niks begreep, had ze eerder al een beetje van zich af weten te schudden. Toen ze rond haar veertiende pas de lagere school verliet, zonder de zesde klas te voltooien, werd ze lid van de Jeugdbond voor Natuurstudie. Deze club trok de natuur in om dingen te onderzoeken, bouwde hutten, zwom, kletste erop los en iedereen zat in het bestuur. “Eén en al avontuur. Ik was bestuurslid zonder functie en was daar zo trots op! Toen ik net achttien was mocht ik in het hoofdbestuur en naar een internationaal congres van al die natuurjeugd. Dat was drie, vier jaar nadat ik ‘zo stom’ was. Dit paste bij mij, ik werd bevestigd in wie ik was. Naast de natuurstudie speelden we toneelstukjes, zongen en dansten, maakten dingen en gingen daar dan mee vechten, verzamelden van alles en deden altijd gekke dingen. Zo ben ik nog steeds, mijn leven is één bonte avond geworden.”
Op de huishoudschool, waar ze naartoe was gestuurd omdat ze toch niets anders zou kunnen, kwam ze er bovendien achter dat ze heel goed was in handwerken en koken. Dat laatste herinneren ook de clubgenoten van de natuurstudiegroep zich nog goed. De jeugdleden lopen nu tegen de tachtig en zien elkaar nog steeds. “Dan hebben ze het er nog steeds over hoe lekker ik kon koken, dat deed ik op de zomerkampen. Dan vroeg ik aan de kookjuf op school hoe dat moest, koken voor zestig mensen.” Ze leerde op de huishoudschool ook naaien, borduren, breien, haken: alles op het gebied van handwerken bleek ze heel goed te kunnen. “Maar alles doe ik maar één keer. Als ik het kan, vind ik het niet meer leuk. Daarom knip ik soms dingen kapot. Ik wil puzzels maken, het moeilijk hebben en dat ik het zelf pas na een jaar begrijp.”
Een groot houten hok in Wies haar tuin herbergt haar vele naai-attributen en kisten vol kunstwerken. Haar creativiteit krijgt er alle ruimte aan een groot bureau, dit keer niet met haren maar met garen. Ze grinnikt. “Ja, achteraf gezien is het toch een patroon. In je fantasie ben je veilig.”